Schulden zijn oké als ze geld opleveren


Door Dirk Bezemer in de Volkskrant op 27 september 2020

Er ontwikkelt zich in Nederland een polemiek over fiscaal beleid, ook in de kolommen van de Volkskrant. Koen Haegens recenseerde het boek The Deficit Myth, over de ‘moderne’ monetaire theorie van Stephanie Kelton, die betoogt dat begrotingstekorten op zichzelf nooit een probleem kunnen zijn voor landen met een eigen munt. ‘Briljant’, aldus Haegens, met ‘alles in zich om een klassieker te worden’. Hij kreeg bijval van Bert Wagendorp. Peter de Waard had er juist geen goed woord voor over.

Intussen bepleitten de hoogleraren Lex Hoogduin en Jacob de Haan in het Financieele Dagblad een tekort van niet meer dan 1 procent, waarbij gekoerst wordt op een staatsschuld van 33 procent van het bbp bij nominale bbp-groei van 3 procent. Voor de context: dat zou de laagste staatsschuld in de geschiedenis van het Koninkrijk der Nederlanden zijn. DNB-president Klaas Knot en CPB-directeur Pieter Hasekamp denken juist dat Nederland een staatsschuld van 75 procent ‘goed kan hebben’. En tweederde van de Nederlandse economen vindt zelfs een schuld van 120 procent niet onhoudbaar.

Bij al die meningen over de juiste hoogte van de tekorten en de staatsschuld blijven twee zaken onderbelicht, zoals ik in mijn boek Een land van kleine buffers betoog.

De olifant in de kamer is de private schuld. Je kunt met veel meer reden zorgen hebben over de hoge bedrijfsschulden, hypotheken en consumentenkredieten – samen 260 procent van het bbp, ruim vier maal de staatsschuld. ‘Corona steekt het lontje in de bedrijfsschuldenbom aan’, kopte The New York Times direct op 12 maart. Economen kunnen niet voorspellen, dat is bekend, maar alles staat klaar voor een schuldencrisis bij bedrijven en huishoudens, niet bij de staat. En wij maar praten over die 60 procent staatsschuld. We zouden nu een private schuldenherstructurering en -kwijtschelding moeten voorbereiden.

De tweede blinde vlek in het debat is wat er nu eigenlijk met de schuld gebeurt. Dat bepaalt immers de gewenste hoogte. Zijn het leningen waarmee innovatie, duurzame productie en toekomstig verdienvermogen omhooggestuwd worden? In dat geval mogen de staat, en ook bedrijven, zich best fors in de schulden steken. Het gebruik van de schuld genereert dan in de toekomst inkomen, waarmee de schuld afbetaald kan worden. Financieel kan dat dus uit. Belangrijker nog: reëel kan het ook, nee, moet het ook. De schuldcreatie zet dan precies die processen in werking waar we het van moeten hebben in de toekomst.

Dat wordt in een zuiver financiële discussie vergeten. Daar telt alleen de rente en aflossing, die slechts kosten voor onze kinderen zouden zijn. Een elementaire denkfout, want sommige kinderen gaan die rente en aflossing immers ontvangen. En belangrijker nog: je vergeet de echte baten van het nu lenen en investeren. Juist door zo huiverig te zijn om de staatsschuld in te zetten voor innovatie en verduurzaming, ontnemen we ál onze kinderen kansen in de toekomst.

Ons kapitaal

Het gaat hier over het verschil tussen kapitaal en vermogen – tussen enerzijds de opbouw van onze productieve en innovatieve capaciteit (ons kapitaal) en anderzijds het ophopen van geld in de vorm van vermogen en vastgoed. Voor dat laatste hebben we al te veel geleend, voor het eerste nog lang niet genoeg.

Er klotst veel te veel geld in de vermogens- en vastgoedmarkten rond, terwijl juist dringend opbouw van kapitaal nodig is. Dit gaat over infrastructuur en robots, maar ook over menselijk kapitaal in het onderwijs (een kwart van onze 15-jarigen kan niet normaal lezen en schrijven), natuurlijk kapitaal (dat wordt bedreigd door stikstof en verdroging) en maatschappelijk kapitaal: de rechtspraak en gemeenten hebben ernstige financiële tekorten, zodat basale maatschappelijke taken van de overheid in gevaar zijn. En dat zijn maar twee voorbeelden van de noodsituatie in de publieke sector.

Het gaat hier om echte vormen van kapitaal. Je moet er financieel in investeren om het te onderhouden. En robots, onderwijs, rechtspraak en natuur zijn onontbeerlijk voor het toekomstige verdienvermogen (en welzijn) van Nederlanders.

Vergeet dus het debat over de hoogte van de staatsschuld. We moeten nu op twee punten in actie komen. Na jaren verwaarlozing moeten we grote investeringen gaan doen in ons materieel, menselijk, natuurlijk en maatschappelijk kapitaal. We moeten er ook snel voor zorgen dat die plannen niet doorkruist gaan worden door een private schuldencrisis.

Het taboe op hoge staatsschuld lijkt gebroken. De komende generatie hoeft niet de dupe te zijn.